Sangiovese Wijn

Sangiovese is een rode druivenras die je vooral kunt vinden in Toscaanse wijnen. Alle grote wijnen van Toscane – Chianti, Brunello di Montalcino en Vino Nobile di Montepulciano bijvoorbeeld – zijn gemaakt met sangiovese.

Er wordt wel beweerd dat de druif al in de tijd van de Etrusken bekend was en dat de naam afkomstig is van ‘sanguis Jovis’ – bloed van Jupiter. De eerste vermelding van de druif is waarschijnlijk in 1590, als Sangiogheto. Vanaf de 18e eeuw komen we het druivenras steeds vaker tegen in teksten over Toscane. Vaak werd er over de wijn ervan gezegd dat de kwaliteit afhankelijk was van de druiven die ermee gemengd werden. Het was vervolgens baron Bettino Ricasoli, politicus en wijnmaker, die aan het eind van de 19e eeuw een recept voor Chianti uitdacht en vastlegde dat nog invloed heeft tot op de dag van vandaag. Ricasoli mengde sangiovese met canaiolo nera en twee witte druivenrassen, malvasia en trebbiano. Dit werd dé standaardformule voor Chianti. Sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw wordt deze formule weer uitgedaagd, onder andere onder invloed van de makers van de zogenaamde Super Tuscans, waarbij sangiovese gemengd wordt met cabernet sauvignon of merlot. Bijmenging van witte druiven is hard aan het verdwijnen. Sangiovese wordt bovendien voor diverse wijnen ook puur gevinifieerd, onder andere voor Brunello di Montalcino.

Sangiovese in de wijngaard en de kelder

Hoewel sangiovese door Italiaanse emigranten naar Australië, Californië en Zuid-Amerika is meegenomen, is er geen wijnstreek in de wereld waar het ras zo’n succes heeft als in Toscane. Dat heeft alles te maken met het karakter van de druif én de unieke bodems van de Chianti en rond Montalcino. In de heuvels van Chianti overheerst de zogenaamde galestro, bestaande uit zanderige klei. Rond Montalcino bevindt zich ook alberese, een kleiachtige bodem met kalksteen erdoor. Sangiovese is een lastige druif om te verbouwen. Wil je er echt goede wijn van maken, vraagt hij veel aandacht in de wijngaard én de kelder. Er bestaan bovendien veel klonen van het ras, allemaal met hun eigen karakteristieken. Zo kan wijn van de ene kloon sterk in kleur verschillen van wijn van een andere kloon. Een onderverdeling die veel gemaakt wordt, is die tussen sangiovese grosso en sangiovese piccolo. Het druivenras komt bovendien voor onder vele namen: sangiovese in Chianti, brunello in Montalcino en prugnolo in Montepulciano bijvoorbeeld. Laat je sangiovese in de wijngaard zijn gang gaan, dan wordt het een woekerplant, met veel te hoge opbrengsten per druivenstok. Sangiovese moet goed gesnoeid worden, op de juiste bodem staan én bij voorkeur laat geoogst worden. Dit bevordert de optimale rijpheid van de tannines, die anders nogal hard en groen over kunnen komen.

Sangiovese in de fles en aan tafel

Traditioneel zijn in een Sangiovese de aroma’s en smaken van bittere kersen, viooltjes, kruiden en zelfs thee te ontdekken. Met de komst van allerhande nieuwe technieken, gebruik van nieuwe, kleinere houten vaten en bijmenging van internationale druivenrassen verandert het karakter van Sangiovese wel, en is er lang niet altijd een eenduidige stijl te ontdekken. Maar altijd blijven de zuren hoog en de tannines stevig. Sangioveses zijn echte ‘eetwijnen’. Zij komen het meest tot hun recht bij een goede maaltijd. Zij kunnen gecombineerd worden met een grote hoeveelheid gerechten. Uiteraard de stevige vleesgerechten van de Toscaanse keuken zoals gegrild vlees, wild en bistecca alla fiorentina. Maar ook bij gerechten met paddestoelen of rijpe kazen als gorgonzola, pecorino en parmezaan smaakt een glas Sangiovese uitstekend. De hoge zuren van een Sangiovese maken tot slot dat hij geserveerd kan worden bij gerechten met tomatensauzen. Vaak zijn die lastig met wijn te combineren; met Sangiovese lukt het meestal uitstekend!

Click here to add a comment

Leave a comment: